De Bossche huizen hadden vroeger geen nummer. De nummering per straat dateert uit deze eeuw, uit 1909. Omdat huizen toch als een herkenningsteken voor derden moesten dienen, werden ze voorzien van een naam. Geen wonder dat de middeleeuwse Bosschenaar keuze genoeg had om zijn pand van een herkenbare naam te voorzien. Aan de kop van de haven werd de vis verhandeld. We treffen er dan ook huizen aan met de namen als 'de gulden steur', 'den carper' en 'den salm', maar tevens 'het Rotterdams marktschip', 'de mandemaker', de 'arke noë', 'het Haarlemse en het Leidse schip', alsmede 'het Vriesch turfschip'.
Iedere donderdagmorgen tot elf uur was er een korenmarkt bij de Binnendieze in de Lepelstraat. Geen wonder dat er namen zijn die ons er aan herinneren: de Lepelstraat (= een inhoudsmaat), de Korenbrugstraat, de Molenstraat en niet te vergeten de Korenstraatjes.
Maar we waren met de namen van de huizen bezig. Jacob van Vechel noemde zijn pand 'Vechels lust', terwijl het huis van de familie Van Ravestein 'het kasteel van Ravestein' werd genoemd.
Een godsdienstige belangstelling hadden velen, waarmee namen verklaard worden als 'Den sueten naem Jesu', 'de Godsgeley', of de namen van patroonheiligen 'Sint-Agt'of 'Sint-Jacob'.
Duidelijk was het, als het pand een naam kreeg die zeer nauw verbonden was met de binnen uitgeoefende functie. Denkt u maar aan de vele smeden met hun huisnamen: 'het harnas', 'de stormhoet', 'den yseren man', 'het sweert', 'het vuurroer', 'de kerrebijn' en 'het vuurstaal'.
Ook de kramers en kleinere kruideniersvertoonden hun ambacht in een naam den dikwijls door middel van een uithangbord of gevelsteen: 'de boterton', 'het suikerbrood', 'de zoutschotel', 'de zeeperye', 'de kandypot', 'de raapkoek' en 'de rosijnkorf' horen hierbij.
Vanzelfsprekend waren er ook velen die dachten: als het maar een naam heeft. En de fantasie sloeg toe: 'de goudsblom', 'de zon', 'de wildeman', de bossche maagd' en 'het vingerhoeiken'.
Als een pand een nieuwe eigenaar of bewoner kreeg, kon het zijn dat de naam veranderde. In de verkoopakten van vele panden komt een naam voor, met de vermelding 'vanouds ...' genaamd. Maar het was niet zomaar zonder meer toegstaan een naam aan een pand te geven. Men mocht geen twee uithangtekens of namem 'van een en deselve figuer, fatsoen en naem' in één straat hebben.
In de achttiende eeuw vond het stadsbestuur het gemakkelijker de huizen te nummeren. De stad kende negen wijken en binnen deze wijken werd er voortaan vanaf nummer één genummerd. Daardoor kon een huis in een kleine straat, bij voorbeeld het Korenstraatje, 'wijk G nummer 334' krijgen. Door deze nummering verdween een aantal namen van Bossche huizen. Toch zijn ze uit archivalia dikwijls weer terug te halen. In 1967 (bij de tentoonstelling van Jeroen Bosch) bevestigden de winkeliers in de Hinthamerstraat de oude namen weer tegen hun gevel aan. Zouden niet méér binnenstadsbewoners daarvoor voelen?
|